Kon ik maar
De tuin van mijn opa en oma is dertig meter diep en heeft een groot bos erachter. Het gras wordt in de zomer geel en prikt onder mijn voeten. Je kan via de zijpoort het bos in. Ik deed vroeger alsof het bos ook bij de tuin hoorde. Ik klom daar eens in een van de bomen en keek uit over de tuin en het huis van mijn opa en oma. Ik had mijn dagboek meegenomen en schreef: “20 juni 2003 – ik zit hier in een boom en weet niet hoe ik er weer uit kom. Maar verder maak ik mij geen zorgen.” Ik dacht vroeger dat de duiven in onze tuin dezelfde duiven waren die in de tuin van mijn opa en oma in Engeland woonden. Ik geloofde dat ze waren overgevlogen om mij gerust te stellen met hun zachte koeren. Ik maakte me als kind vaak zorgen. Zorgen om de toetsen op school en of ik wel een voldoende zou halen. Zorgen om groot te worden en te veranderen. Ik weet nog goed hoe jaloers ik op mijn zusje was die op vakantie in portugal bloot in het water speelde. Zij hoefde nog geen bikini topje aan.