Waar is de Boter
We zoeken die ochtend allebei het nieuwe boterkuipje. Het gaat niet om de boter zelf, maar om het feit dat iets zomaar kan verdwijnen. Ik geef het eerder op dan jij. We eten uiteindelijk ons brood zonder boter. Jij gaat naar je werk. Ik zoek een uur later weer de boter voor de kindjes. Ik zoek in de koelkast, de vriezer, de broodtrommel, de voorraadkast. Daarna bedenk ik het scenario dat Hazel misschien de boter heeft verstopt dus zoek ik in de schoenen, de speelgoedleuken, onder de bank. Inmiddels hebben de kinderen beiden zo’n honger dat ze jengelend en huilend mijn naam roepen. Uit wanhoop pak ik mijn telefoon en bel jou. Ik roep; ‘WAAR IS DE BOTER NOU?!’ Je blijft rustig en zegt dat jij het ook niet weet. Daarna vraagt Hazel met opgeheven handen: ‘Mama, heeft papa de boter nou meegenomen naar zijn werk?!’ Ik herken mijn eigen verongelukte blik in haar ogen. ‘Nee, de boter is op vakantie.’ Ik leg me erbij neer. Die avond vind ik de boter. In de koelkast. Op het plankje waar hij altijd staat. En terwijl ik lachend tegen je zeg dat de boter terecht is, daalt het op ons beiden neer; we zijn de draad kwijt.